Methode ‘What Works’
De What Works benadering is in de jaren 80 opgekomen als antwoord op het populaire negatieve geloof dat “nothing works” bij het voorkomen van recidive en de resocialisatie van delinquenten: “Niets helpt , laat maar zitten”.
Beter gezegd, het terugdringen van nieuw delictgedrag (recidive) staat centraal. De jongeren worden door het in kaart brengen en aanpakken van de risicofactoren die aantoonbaar rechtstreeks met het plegen van delicten samenhangen, geholpen. Dit betekent dat de jeugdreclassering niet generaliseert, maar maatwerk doet. Kortom er wordt gekeken naar de hoogte van de recidivekans, de omstandigheden, persoonskenmerken die recidive bevorderen, de intensiteit en de vorm van de begeleiding. Matching tussen enerzijds de recidivekans en de kenmerken en omstandigheden die delictgedrag bevorderen, en anderzijds de intensiteit en het type programma moet de kern van de aanpak zijn (Lipsey, Bonta, Andrews, Gendreau).
De jeugdreclasseerder moet voor iedere jongere een Plan van Aanpak maken, waarin de What Works benadering is vastgelegd:
1. Risico
Wie moet er behandeld worden. “If it ain’t broke, don’t fix it.” Het gaat hierbij om twee risico’s of kansen. Bij iedereen die met justitie in aanraking is gekomen door het plegen van een strafbaar feit is er een bepaald risico op het opnieuw plegen daarvan.
2. Behoeften
Wat is het doel van de behandeling moet zijn om recidive te voorkomen. Daartoe moeten hulpverleners/begeleiders vooral de veranderbare criminogene factoren aanpakken die rechtstreeks samenhangen met het plegen van delicten.
“Big Four” Andrews & Bonta:
- Antisociale cognities
- Antisociaal netwerk
- Antisociaal gedrag
- Antisociaal persoonlijkheidscomplex
3. Responsiviteit
Waarmee? De aanpak van de veranderbare criminogene factoren moet plaatsvinden d.m.v. programma die “evidence-based” is en past bij de jongere Bijvoorbeeld de motivatie, leerstijl, taalvaardigheid en sociale steun (de rol van de ouders). Er moet keuze worden gemaakt tussen een individuele of groepsbehandeling.
4. Professionaliteit
Door wie? Kennis, vaardigheden en houding. In de uitvoering van programma moet voldoende professionaliteit aanwezig zijn. De begeleider of behandelaar moet voldoende professioneel zijn om in te kunnen schatten welke criminogene factoren van de jongere problematisch zijn en welke methoden hierbij wel of niet aansluiten.
5. Integriteit
Hoe? De jeugdreclassering is verplicht om voor elke jongere een aparte aanpak te ontwerpen. Werken op maat, een vraaggerichte houding en aansluiten bij de responsiviteit van de jongere.
6. Eigen context
Waar wordt de behandeling ingezet?. Bij voorkeur in de natuurlijke omgeving van de jongere: de jongere woont thuis, zelfstandig, in een pleeggezin of een instelling in een buurt. Hij bezoekt een school en is lid van een sportclub.